Tijdens het culturele stadsfestival Antwerpen Barok 2018. Rubens inspireert plaatst het M HKA, het Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen, de geest van de barokmeesters tegenover de visie van hedendaagse topkunstenaars. Met de tentoonstelling Sanguine/Bloedrood wil curator Luc Tuymans de bezoeker overweldigen door sleutelwerken uit de barok van onder anderen Francisco de Zurbarán, Caravaggio en Anthony van Dyck in dialoog te plaatsen met werk van klassieke hedendaagse meesters, zoals On Kawara en Edward Kienholz, aangevuld met nieuw werk van hedendaagse sterren zoals Zhang Enli, Takashi Murakami, Michaël Borremans, Sigmar Polke en Tobias Rheberger.

antwerpenbarok2018.be

Jan Fabre

(c)Angelos bvba
Bic-dweilen [Bic Rags], 1979-2006
Installatie , 70 x 56 cm
textile

Bic-dweilen is een in 2006 gereconstrueerde installatie uit 1979, van een werk dat oorspronkelijk werd gepresenteerd tijdens de tentoonstelling "Bic-dweilen en wetspotten" in het Jordaenshuis, Antwerpen. In deze installatie gebruikt Jan Fabre de typische Belgisch-driekleurige gestreepte dweilen om met bic op te tekenen en te schrijven. De Bic-dweilen maken deel uit van de omvangrijke Bic Art-productie van de kunstenaar. Alle denkbare dragers worden ‘geblauwbict’: kleine tekenvellen naast metersgrote vellen tekenpapier, matrassen en sarcofagen tot het Kasteel Tivoli in Mechelen.

Jan Fabre ook performances uit waarin hij onder andere reproducties van grote schilders bewerkt met een blauwe bic en gebruikt deze in theatervoorstellingen als achtergrond. De blauwe bic werd een tijdlang het penseel van de kunstenaar. Het gebruik van de bic heeft meerdere connotaties. In deze installatie wordt het ‘biccen’ vooral ingezet als een ironisch commentaar op de kunstwereld. Op de dweilen staan tekeningen en slogans als ‘Love art live’, ‘Ik ben gedoemd tot kunst’,… Zowel in de dweilen als in het gebruik van bic toont zich de voorkeur van de kunstenaar voor alledaags, banaal materiaal.

Fabre levert een commentaar op de sacraliteit van de kunstwereld. De kunstenaar omschrijft deze verzameling dweilen zelf ook als ‘opneembare kunst’ en relativeert hiermee hun positie. Hij gebruikt de taal als wapen om zich enerzijds binnen een bepaald systeem – in dat geval dat van de kunstgeschiedenis en de kunstkritiek - te positioneren, én om het betreffende systeem tegelijk te ondermijnen.